XXVIII – Een hondeleven
[in bewerking]
XXVIII – Een hondeleven
In het oeuvre van Vos zijn hybriden van verschillende aard aan te treffen, zoals harpijen, centaurs en minotauri als erfenis van de oudheid, naast bastaarden van eigen makelij, waaronder de dodomutatie van de huismus en het giraffemeisje, de boommens, de mens die half uit lappen bestaat, en de mens die zijn lichaam met een vogel deelt. Vos was er een meester in om met zijn tekengerei het menselijke in het dier en het dierlijke in de mens aan het licht te brengen. In 1983, tijdens een van de perioden waarin het leven weigerde hem toe te lachen, tekende Vos tien voorstellingen van een deels hond geworden man, een reeks waaraan hij de veelzeggende titel Een hondeleven gaf (MET 227A-J)
Hoewel deze serie, overeenkomend met een aantal andere werken uit zijn oeuvre, een onmiskenbare autobiografische inslag heeft, stond dit een tweede volwaardig bestaan niet in de weg, getuige het komische verhaal dat Ethel Portnoy over de tekeningen wist te verzinnen.1 Haar relaas, waarbij elke getekende scène aan bod komt, gaat niet over Peter Vos maar is louter fictie over een psychiatrisch patiënt die op een hond lijkt. Het bezit een beduidend lichtvoetiger karakter dan de tekeningen. De tekenaar vertelde zijn eigen verhaal, zijn potlood en in chinese inkt gedoopte penseel liegen er niet om, evenmin als de bijbehorende en tot nu toe onbekend gebleven notities uit zijn dagboek.
Dankzij deze dagboekaantekeningen valt de ontstaansgeschiedenis van de voorstellingen grotendeels te reconstrueren. De volgorde waarin de tekeningen tot stand kwamen is in elk geval geheel anders dan de volgorde in het boekje van Ethel Portnoy, die bepaald werd door de opbouw van haar verhaal. Elke tekening is door Vos voorzien van een datering met dag, maand en jaar, soms samenvallend met het tijdstip waarop hij over de scène in kwestie in zijn dagboek schreef, soms met een latere datering. Tussen idee, schets en voltooide tekening lag meestal een aantal dagen.
Vos was allerminst een hondenliefhebber. Hij vond honden onaangename en slaafse dieren. Maar juist daarom koos hij een hond ter identificatie, om de weerzin tegen het leven dat hij op dat moment leidde, de weerzin over zijn eigen gedrag na het mislukken van zijn tweede huwelijk, uit te drukken in beeld. Op twee manieren sloot hij daarmee aan bij een traditie die teruggaat tot de oudheid: zuiver iconografisch – cynocephali, mensen met een hondenkop, zijn door verschillende antieke en latere auteurs beschreven (MET 226) – en psychologisch, volgens de gedachte dat iemand wiens uiterlijk overeenkomt met de fysionomie van een bepaald dier, ook de karaktertrekken van dat dier bezit.2
Of de kunstenaar inderdaad bekend was met vroegere uitbeeldingen van hondmensen, laat zich moeilijk vaststellen. Gezien zijn eruditie is dat niet uitgesloten, maar het kan ook zijn dat hij geheel onafhankelijk van historische overlevering tot zijn kruisingsproduct is gekomen.3 In een korte notitie in zijn dagboek van 3 augustus 1983 valt het woord Hondeman voor het eerst, daar maakt hij een vergelijking met een ratteman op het omslag van een boek dat was vormgegeven door zijn vriend Alje Olthof. Deze hybride figuur zou hem op een idee gebracht kunnen hebben. Hoe het zij, de dag van de derde augustus bleek meteen ook een dag van voortvarendheid. Het journaal gaat verder in de tweede persoon: [je] werkt er verbeten aan, omdat het technisch, anatomisch nogal een opgave is. Gaat ook scheef. Voor de mond kun je geen hybridische oplossing vinden. Toch een aanvaardbare tekening (voor de eerste van dit thema) (MET 227A).4
Woede, agressie en zelfmedelijden doordesemt elk blad van deze navrante serie. Desondanks werd de tekenaar tijdens de arbeid soms bezocht door een zekere opgewektheid, een paradox die zich zeven jaar eerder, bij het concipiëren van de leporello Depressie, eveneens had voorgedaan .Ook toen werd vertwijfeling met artistieke middelen bestreden. Vos zelf rept met cynisme en aanhalingstekens van therapeutische series.5
Hij liet de hondeman uiteenlopende handelingen verrichten en daarbij schuwde hij het scabreuze niet. Ethel Portnoy heet onthutst te zijn geweest over de hoofdrolspeler die midden op straat zijn behoefte doet (204b). Vos meldt over het ontstaan van deze scène op 5 augustus: De hondmens zit op straat te schijten. Ik poseer even in hurkhouding voor de spiegel met broek op m’n knieën en schets stand van armen en benen (Als ik mijn overbuurman was, had ik nu wat te lachen als ik keek). Het gaat moeizaam. Ik zal w.s. de achtergrond, het straatdecor niet zo licht kunnen houden. Goed nadenken. Ik vind het zo’n leuk plan, dat ik er wel lang aandachtig aan zal kunnen werken. En vervolgens over de hondeman: Hij moet ook maar op straat neuken. Ik ben ’t zelf. En ’t onweer breekt in me los (Geen regen helaas). Pas twee weken later zou dit onweer aanschouwelijk worden voorgesteld, inderdaad – om een taalkundig begrip oneigenlijk te gebruiken – in copulatieve samenstelling (MET 227F).
Op 6 augustus noteerde Vos, weer in de tweede persoon, zoals meestal: Je serie “hondeleven” neemt vaste vorm aan. Het is duidelijk een metafoor voor wat je terneerdrukt: de lage dunk, die je hebt van je eigen leven. Je schetst de hoofdpersoon, die een teef (ook hybride, i.e. met hondekop) van achteren besnuffelt … (204e).6 Dan volgt weer een zuiver formele observatie: Hondeman met krant in bek, die hij komt brengen, handen voor zich in mooi-zit-stand. Krant goed gelukt, mooi van toon, figuur tegen achtergrond, maar de kop was in I en II beter (MET 227C). Op 9 augustus vertelt hij – opnieuw een proeve van huiselijke mimesis – hoe hij samen met een vuilniszak poseert voor de volgende tekening: ‘Protagonist snuffelt in vuilniszak. Model uit de vuilnisbak naast mijn tafel gezet en de plooien zo’n beetje gekopieerd. Krom staan voor de spiegel, om broek- en jasplooien te zien’ (MET 227D).
Vos werkte tezelfdertijd aan een andere serie, over Pulcinella, een figuur uit de commedia dell’arte, wat in het dagboek summier wordt vermeld, maar of dit ensemble ooit van de grond is gekomen, weten we niet. Interessant is wel dat Vos zijn hondenman-serie als de erotische van de twee tegenover de Pulcinella-suite zet en over de laatstgenoemde noteerde: De andere [is] meer de agape. Meer geestelijk …7
Maar kennelijk was het toch niet goed mogelijk om de beide zo uiteenlopende series gelijktijdig tot een einde te brengen. Bij de dagtekening van 22 augustus noteerde de kunstenaar over de achtste hondenman het volgende: Zet langzaam weer een Hondeman op, nu dierlijk languit slapend op de vloer (MET 227 H). Blijkbaar moet eerst die serie van lagere instincten af, voor de gemoedsbewegingen van Messire P. aan de beurt kunnen komen. (“Secrets de Polichinelle” kun je het noemen)’.
Twee dagen later werd de negende hondenman getekend en meteen gedateerd. Een bewerkelijke deze. Hij staat te blaffen met zijn handen om het tuinhek, bomen erachter; hoek van een villa. Wat gaat dat langzaam …’ (MET 227 I). De volgende dag: Vier uur op [… ] De tekeningen van gisteren blijven bevallen (behalve de handen, vooral de linker, van de negende canisius)’. Op 9 september bevat het dagboek tenslotte een aantekening over ‘de laatste hondeman, die met zijn tong z’n geslacht wast, terwijl de zwarte dame kittig uit ’t beeld stapt (MET 227 J). Gelukkig, schrijft Vos, dat dit de laatste is. De spanning verslapt. ’t Zal langer duren, dan de vorige, in een roes gemaakt’. Dit slot van de reeks werd voorzien van de datering 11.ix.’83.
Voor scribenten met een exegetische pretentie kunnen de gemoedstoestand van een kunstenaar en de geladenheid van zijn creaties gemakkelijk een valstrik vormen. Dit gevaar laat zich tot op zekere hoogte bezweren wanneer men, zoals bij de Hondeman, in de gelegenheid verkeert om visuele en verbale uitingen vruchtbaar met elkaar te confronteren. Omdat ze het creatief proces zo indringend weergeven is hier, zoals ook in enkele andere commentaren, op royale wijze uit Vos’ vele dagboeknotities geciteerd. Slechts weinig kunstenaars hebben over hun werk en over de wisselende stemmingen waarin dat werk tot stand kwam, zulke onthullende beschrijvingen nagelaten.
EdeJ
Cat.II-27, 205 -MET (226) = zelfde - Cynocephalus, uit: Hartmann Schedel, Weltchronik, Neurenberg 1493
Cat.II-27, 204a-j - (204- a-j) = T-1983.VIII-IX- (coll. SV) - Een hondeleven, 1983, tien tekeningen, gepubliceerd in Peter Vos & Ethel Portnoy, Een hondeleven, Amsterdam 1984, penseel in Chinese inkt en Venetiaans rood, elk 10 x 8 cm
MET (a) Hondeman, met opschrift: 3.VIII.’83
(b) Hondeman doet zijn behoefte, met opschrift: 5.VIII.’83
(c) Hondeman met krant in zijn bek, met opschrift: 6.VIII.’83
(d) Hondeman zoekt in vuilniszak, met opschrift: 10.VIII.’83
(e) Hondeman besnuffelt bil van vrouw, met opschrift: 12.VIII.’83
(f) Hondeman neemt vrouw van achteren, met opschrift: 19.VIII.’83
(g) Hondeman zittend voor bak voedsel, met opschrift: 21.VIII.’83
(h) Hondeman slapend op kussen, met opschrift: 26.VIII.’83
(i) Hondeman grommend achter hek, met opschrift: 18.VIII.’83
(j) Hondeman wast zijn geslacht met zijn tong, met opschrift: 11.IX.’83
Notes
1 Ethel Portnoy schreef het verhaal op verzoek van uitgeverij de Arbeiderspers te Amsterdam. Het werd in 1985 uitgegeven.
2 Voor cynocephali (kynokephaloi in het Grieks), zie Der Kleine Pauly, Band 3, kol. 400; Otto Baur, Bestiarium humanum. Mensch-Tier-Vergleich in Kunst und Karikatur, München 1974, pp. 14-17; Beryl Rowland, Animals with human faces. A guide to animal symbolism, Knoxville 1975, pp. 58-66; en Rudolf Wittkower, Allegory and the migration of symbols, Londen 1977, pp. 54-55, 65, 72-73, 81-82. Voor analoge fysionomie, zie Eddy de Jongh, ‘Het leeuwendeel van de ijzervreters’, in: idem, Dankzij de tiende muze. 33 Opstellen uit Kunstschrift, Leiden 2000, pp. 26-35. De omgekeerde metamorfose – hond wordt mens – vindt men in de novelle Hondehart van Michail Boelgakov uit 1925.
3 Omstreeks 1999-2000 tekende Vos enkele mensen wier hoofd en romp samenvallen (‘Zijhoorder’ en ‘Buikspreker’), zonder te weten dat dit soort monsters al door kunstenaars uit de Middeleeuwen en de Renaissance zijn uitgebeeld. Zie Wittkower, op cit., pp. 51, 53, 69, 84-85.
4 Deze tekening werd gebruikt voor het omslag van het boekje van Ethel Portnoy (zie noot 1).
5 In zijn dagboek, op 6 augustus 1983: ‘n.a.v. die “therapeutische” series uit de vorige ellendige tijd. die drongen ook zo, om eruit te komen. – Heb je er iets aan gehad, als waarschuwing? Nee’.
6 Deze hondvrouw komt ten dele overeen met de pikant uitgedoste vrouw op p. 10 van de door Vos geïllustreerde uitgave van Ivan Barkovs De barre ballade van Boris Borus, Amsterdam 1991.
7 Het Griekse woord ‘agape’ heeft betrekking op een hogere vorm van liefde en vriendschap.