XXV – Jakobs gevecht met de engel
[in bewerking]
XXV – Jakobs gevecht met de engel
Het oeuvre van Vos bevat betrekkelijk weinig bijbelse of andere religieuze voorstellingen. Tot de uitzonderingen behoren enkele fantasieën, gebaseerd op Jakobs gevecht met de engel, beschreven in Genesis 32:24-30. Het oudtestamentische verhaal komt hier op neer: tijdens een reis naar zijn tweelingbroer Esau die hij jaren eerder was ontvlucht, ontmoet Jakob een mysterieuze man met wie hij een nacht lang worstelt. De onbekende brengt hem heupletsel toe maar kan hem niet verslaan. Tegen het krieken van de dag beëindigen de worstelaars het gevecht en verzoekt Jakob de onbekende die weigert zijn identiteit prijs te geven, hem te zegenen. Zo geschiedt. Naderhand zegt Jakob: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht’.
Wie was de tegenspeler van Jakob? Was het een man, was het een engel, was het inderdaad God, of was het wellicht Jakobs innerlijke ik? Uiteenlopende interpretaties waren onvermijdelijk. De gangbare iconografie laat vrijwel altijd een engel zien, zoals een van de bijbelillustraties van Gustave Doré, waarmee Vos al in zijn jeugdjaren kennismaakte (MET 204). Menig theoloog beschouwt het verhaal van de nachtstrijder uit het eerste bijbelboek als symbolisch voor de worsteling van iedere gelovige met God, een zienswijze die al bij Calvijn valt aan te treffen.1 Voor Vos draaide het om de profane variant met een hoog ik-gehalte, en daarin stemde hij overeen met een aantal moderne schrijvers die zich, in de woorden van de literatuurhistoricus Jaap Goedegebuure, een Jakob naar eigen beeld en gelijkenis hebben gemaakt.2
‘Het gevecht van Jacob met de Engel is meer symbolisch bedoeld’, zei Vos in 1968 over de tekeningen die hij in die periode aan het onderwerp had gewijd. ‘De engel stelt voor, wat er in jezelf zit, het is moeilijk in woorden uit te drukken. Eerst is hij buiten Jacob, later in Jacob, dan vecht hij tegen de engel in zichzelf. De engel is onmenselijk geworden…’3
Dat onmenselijke, of beter nog: dat onengelachtige, is vernuftig verbeeld in een voorstudie en vervolgens in meer uitgewerkte pen- en penseeltekeningen waarin de engel als een gruwelijk monster is voorgesteld en mens en monster – veelzeggend genoeg – één organisch geheel vormen (MET 207-08).4 Ook in een andersoortige samensmelting van mens en engel, eveneens uit 1968, toont de pen van Vos hoe een innerlijke worsteling uiterlijk waarneembaar viel te maken (185).5 Het gaat er, in zes tekeningen op één blad, heftig aan toe, al valt die heftigheid misschien niet onmiddellijk in het oog. Uiteindelijk komt de mens als overwinnaar uit de bus, wat een voor Vos nogal atypisch slotakkoord mag heten. Interessant is dat de voorstellingen, hoewel ze geen echte gedaantewisseling betreffen, toch een sterk metamorfosekarakter bezitten.
Het thema was trouwens al eerder beproefd, in een expressieve tekening uit 1962, ook toen al met een engel zonder de minste zweem van lieflijkheid (MET 205A). Hier staat het gedrocht boven op de achterover gevallen Jakob die, terwijl hij krampachtig probeert zijn speer vast te houden, de tanden van de dominante tegenstander in zijn rechterarm voelt branden. Vos tekende eveneens een pendant met twee vechtende engelen, die niet minder afschrikwekkend zijn (MET 205B). De werken werden kort na hun ontstaan eigendom van de schrijver Gerard Reve. De Jakob kreeg hij cadeau, voor het blad met de strijdende engelen moest hij vijftig gulden betalen, evenals voor een Kruisafname, bedragen waarover Vos zich ‘als een afzetter, erg schuldig voelde’. We weten dit dankzij Reve’s beschrijving van de aankoop in zijn Brieven aan Wimie uit 1980.6
Aan het begin van 1984 zou Vos op het onderwerp terugkomen in een reeks verschillende tekeningen, opnieuw met een ongewone beeldformule, maar zonder referentie aan enigerlei vorm van metamorfose. Ditmaal wordt een man belaagd door een engel die op zijn schouders is neergedaald en die zijn monsterlijkheid in het bijzonder ontleent aan zijn hybride cyclopenkop. Het is een vrij statische situatie, vermoedelijk te begrijpen als opmaat tot de echte worsteling.
Over nummer II van de serie schreef Vos op 16 januari in zijn dagboek: ‘Nog een versie van “gevecht met de engel”. Blijft moeilijk, een cycloop-vogelmenskop te maken, zonder disneyeffect’ (MET 209). Het genoemde effect was wel het laatste dat hij had willen bereiken, want het soort tekenkunst dat doorgaans uit de Disney-fabriek kwam, gold voor hem als anathema.7 Het duo, de lijdzaam weergegeven man en de hem bedreigende, eenogige engel, figureert eveneens in een variant die als nummer V is gemerkt en 23 januari 1984 is gedateerd (MET 210). Het bloed kroop overigens waar het niet gaan kon. In de uitgeklapte vleugels van de bastaardengel herkennen we de bedreven vogeltekenaar, in de curieuze cyclopenkop de tekenende wandelaar door de mythologie.
Het zou onjuist zijn in deze strijdlustige context voorbij te gaan aan een tekening die Vos in 2000 publiceerde in ‘De Republiek der Letteren’, de literaire rubriek van het weekblad Vrij Nederland.8 Het stelt een hybride figuur voor die voor de helft is samengesteld uit een bok gewapend met een drietand, ongetwijfeld de duivel in vermomming, en voor de andere helft uit een engel uitgerust met een zwaard. De diabolische bok is verder weergegeven met vlammen om zijn kop en met een vleermuizenvleugel, de engel met de vleugel van een roofvogel. Met respectievelijk hoef en voet staat het creatuur op een in wolken gehulde aardbol. In de acht vignetten die Vos om de hoofdvoorstelling heen tekende, zijn de twee figuren van elkaar los gekoppeld en in een hevig duel verwikkeld (MET 211).
In plaats van Jakob in gevecht met de engel is hier de onderlinge strijd van het verenigde Goed en Kwaad afgebeeld – een thematisch verschil met een evidente overeenkomst in vorm. Achter het geheel schemert traditionele iconografie: de duivel in de gedaante van een bok kennen we al uit de Middeleeuwen, de globe als fondament herinnert aan allerlei moraliserende voorstellingen, waarin een deugdfiguur de aarde (het ‘aardse leven’) vertrapt of erover triomfeert. En ook de assemblage van twee tegengestelde figuren was in vroeger tijden niet onbekend.9 De vraag of Vos ten behoeve van zijn voorstelling in iconografische literatuur is gedoken, of dat hij eigenmachtig bedacht heeft wat ten dele lang geleden al eens was bedacht, valt moeilijk met zekerheid te beantwoorden. De tweede mogelijkheid lijkt het meest waarschijnlijk.
EdeJ
Noten
1 John Calvin, A commentary on Genesis (Calvin Translation Society edition of 1847), Vol. 2, ed. Londen 1965, Part 11-12.
2 Jaap Goedegebuure, De veelvervige rok. De Bijbel in de moderne literatuur 2, Amsterdam 1997, pp. 27-36, i.h.b. p. 31. Het gaat hier om Achterberg, Marsman en Reve.
3 In een interview in Algemeen Handelsblad, 12 december 1968.
4 Voorstudie in schetsboek (dummy The lore of ships), uit 1967-’68 (particuliere collectie).
5 Gepubliceerd in Hollands Maandblad, Nummer 249/250, augustus/september 1968, p. 27.
6 Gerard Reve, Brieven aan Wimie 1959-1963, Utrecht 1980, p. 65 (brief van 26 juli 1962). Reve liet zijn aankoop (hij spreekt over prenten in plaats van tekeningen) met trots zien aan zijn vroegere echtgenote H[anny Michaelis] die met ‘een zure smoel: “na-aperij, je reinste kitsch”’ meende te moeten uitroepen. ‘Maar een kind’, aldus Reve, ‘kan toch het ongelooflijk grote talent zien. Dat hij traditioneel werkt, met Rembrandt, Goya, en Daumier als voorbeelden, is zijn eigen verkiezing en geen onmacht’.
7 Vos heeft aan zijn afkeer van Walt Disney verschillende malen lucht gegeven, onder andere in een gesprek met Ben Haveman, de Volkskrant, 9 september 1995: 'Disney, als kind was ik er dol op, dat is natuurlijk de ergste manier van drollig willen wezen. Al het onverwachte en verrassende wordt onschadelijk gemaakt met afrondingen.' Peter Vos hoort het niet te zeggen, 'maar die hele stripcultuur is toch een gruwelijk soort plastificering van de tekenkunst?
8 Vrij Nederland, 23 december 2000.
9 Zie bijvoorbeeld D. Bax, Hieronymus Bosch, his picture-writing deciphered, Rotterdam 1979, pp. 232-233; Gerard Rooijakkers, ‘De macht van het beeld. Duivel en hel in de populaire beeldcultuur van de moderne tijd’, in: Gerard Rooijakkers et al. (red.), Duivelsbeelden. Een cultuurhistorische speurtocht door de Lage Landen, Baarn 1994, pp. 356-393, i.h.b. 361; en E. de Jongh, Kwesties van betekenis. Thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw, Leiden 1995, p. 72.
Cat.II-25, 183 - MET (204) = zelfde - Gustave Doré, Jakob en de Engel, 1854, gravure
IMG-0069-70 -MET (205) = T-1962 – coll. T/W (1-2) - (a) Jakob en de Engel, 1962, pen in zwarte inkt en gewassen in grijs, 25 x 15 cm, met opschrift: titel en Vos ’62; (b) Vechtende engelen, pen in zwarte inkt en gewassen in grijs, 25 x 14.8 cm, met opschrift: titel en Vos ’62, collectie Teigetje en Woelrat
Hier hoort bij:
IMG-0071 [niet MET] = T-1962 – coll. T/W (3) – Kruisafname, 1962, pen in zwarte inkt en gewassen in grijs, 25 x 14.8 cm, met opschrift: titel en Vos ’62
Cat.II-25, 185 - MET (206) = ill. T – HM- 249/50-1968-VIII-IX - Gevecht met de Engel, 1968, zes tekeningen gepubliceerd in Hollands Maandblad, nr. 249/250
IMG-0126 -MET (207) = T-1967-1967-31.XII- (coll. WM) - Jakob en de Engel, 31 december 1967, penseel in grijs en in kleur, 17 x 11.5 cm, met opschrift: een mooi nieuw jaar, Jacob en engel, voor Winie, 31 dec. 1967, Vos en Peter en Anneke
Cat.II-25, 186 - MET (208) = T-1968– coll. RP-2013-5-1-Jakob en de Engel, 1968, penseel in Chinese inkt, 17.5 x 12 cm. Rijksmuseum, Amsterdam
Cat.II-25, 188 - MET (209) = T-1984- 16.I – RP-2013-5-2 - Gevecht met de Engel II, 16 januari 1984, penseel in Chinese inkt en aquarel, 10.2 x 9.5 cm (blad 12.8 x 11.8 cm), met opschrift: 16.I.84, Rijksmuseum, Amsterdam
Cat.II-25, 189 - MET (210) = T-1984-23.I – RP-2013-13 - Gevecht met de Engel V, 23 januari 1984, penseel in Chinese inkt en aquarel, 10.1 x 8.3 cm (blad 18.4 x 11.8 cm), met opschrift: 23.I.84, Rijksmuseum, Amsterdam
Cat.II-25, 190 - MET (211) = T-2000-.23.XII (coll. SV)- Goed en kwaad, 2000, tekening gepubliceerd in Vrij Nederland, 23 december 2000, pen in zwarte inkt en penseel in aquarel, 22.5 x 18 cm