XXIV – Poëzie in metamorfose
[in bewerking]
XXIV – Poëzie in metamorfose
Een kunstuiting waarin de samenhang tussen vorm en inhoud bij uitzondering direct afleesbaar is, vinden we in het zogenaamde vormgedicht of pattern poem.1 Men spreekt ook wel van concrete poëzie of van calligramme, een woord dat in 1918 door Apollinaire werd gemunt. Deze visueel-literaire montage kwam al in de Oudheid voor en wordt vandaag de dag soms nog wel aangewend: een gedicht geschreven of gedrukt in een vorm die overeenkomt met de inhoud ervan en in deze specifieke verschijning als een visuele tegenhanger van de onomatopee kan worden gezien. Tot de bekendste voorbeelden behoren een gedicht van George Herbert, getiteld The altar, met versregels die in de vorm van een altaar zijn gegoten, en Apollinaire’s Tour Eiffel, een gedicht waarvan de typografie de vorm van de befaamde toren nabootst (MET 195). Minder bekend maar niet minder inventief is een Nederlandse pendant, met de Domtoren als onderwerp, enkele jaren geleden in overeenkomstige gedaante op papier gezet door de Utrechtse dichter en antiquaar Paul van den Hoven (MET 196).2
Dat iemand als Peter Vos aardigheid had in vormgedichten en andere experimenten met vorm en inhoud is begrijpelijk. Christian Morgensterns Die Trichter behoorde tot zijn favoriete conversatiemodellen en al op jonge leeftijd pasticheerde hij Paul van Ostaijen (MET 194).3 In de jaren tachtig en negentig zou hij aan het spel met vorm en inhoud een aantal zeer oorspronkelijke bijdragen leveren, anders van aanzien dan het vormgedicht maar daarmee toch verwant, zij het op een complexe manier. Het uitgangspunt was de schematische voorstelling van de eindrijmen van een gedicht door middel van letters, meestal de eerste letters van het alfabet (bijvoorbeeld abab, abcb of aabbcc). Weinig dingen lijken saaier dan dat, maar onder het bewind van Vos blijkt zo’n lettervolgorde tot een ingenieus beeld gemetamorfoseerd te kunnen worden.
Zo tekende hij in 1982 twee vrijwel identieke harlekijnen, een met de pen en een met het penseel in bruine en zwarte inkt, respectievelijk aangeduid als Rondeelsprong en Rondeelstand (MET 197 en 198).4 Door een smalle verticale baan wit is het personage in twee ongelijke stroken gesplitst. De rechterstrook bestaat uit de wapperende franje van het kostuum, aangevuld met twee voeten en twee handen en een losse handschoen onderaan. Deze details nu, veertien in totaal, symboliseren het rijmschema van een rondeel.
Een rondeel kan diverse vormen hebben, maar is altijd zo gestructureerd dat bepaalde zinnen volgens een vast patroon worden herhaald.5 In beide tekeningen is dat te zien aan gelijkvormige details. Merkwaardigerwijs koos de tekenaar de hoogst uitzonderlijke rondeelvorm van veertien regels, hetzelfde aantal regels dus als in een sonnet. Wat herinnert aan de boer die in Bredero’s Klucht vande koe snoeft over zijn poëtische gaven: Ick spreeck Rondeelen van twaelven, of van viertienen; Wilger een hebben van vierentwintich, ick selse u verlienen.6 Een auteursironie die aan Vos besteed zou zijn.
Zoals bij de harlekijnse rondelen handen en voeten en textiele tierelantijnen in plaats van woorden de dichtvorm bepalen, zo gebeurt dit bij verschillende sonnetten met vogels. Vogels waren Vos nog veel liever dan harlekijnen. Eveneens in 1982 ontwierp hij een compositie bestaande uit veren, eksters en horizontaal liggende bomen als metamorfose van een shakespeariaans sonnet, met een vrijmoedige afwijking van het daarvoor geijkte rijmschema (MET 199). De tekenaar sprak van een ‘woud met zwart-witte liefde’ en gaf door middel van de zwarte en witte veren in de boomkruinen zorgvuldig aan hoe het rijmschema in elkaar steekt, letterlijk: abba cdcd eeff gg. Regel dertien en veertien (gg) vormen met de twee parende eksters de apotheose.
In de loop der jaren ontstond een aantal varianten, bijvoorbeeld met veertien uilen ondergebracht in vier opgestapelde kisten, voorzien van een waarschuwing in het Latijn, ‘Nolite plicare … soniculum’, wat zoveel betekent als ‘Niet vouwen … geluidjes’, maar het woord ‘soniculum’ is ook vossiaans ad hoc- Latijn voor ‘sonnetje’. Van tekeningen met een dergelijke opstapeling van vogels in kistjes bestaan eveneens verschillende exemplaren voorzien van een Nederlands opschrift: ‘Niet vouwen a.u.b. sonnet!!’ (MET 199). Op één blad zijn de uilen vervangen door grillige abstracte vormen, een soort wimpels, weer veertien in getal, hoewel dit aantal vanwege het gekronkel van sommige van die wimpels zich niet gemakkelijk laat vaststellen (MET 200).7
Het motief met de kisten komt ook voor aan het slot van een voor zijn vrouw in 1996 geschreven en getekende uiteenzetting – Sonnet voor Saïda – waarin Vos uitlegt hoe zijn uilensonnetten geconstrueerd zijn (MET 201).8 ‘Om het internationaal verstaanbaar te maken’, aldus zijn toelichting, ‘gebruike men Linnaeus zijn “Systema naturae” als rijmwoordenboek, zodat soorten, die familie van elkaar zijn, op elkaar rijmen (Athene cunicularia / Athene noctua)’. Vervolgens verbindt hij uilensoorten met bepaalde rijmsoorten: ‘Twee uilen van dezelfde soort, maar netjes getrouwd, heet men een “rijk rijm” (Nyctea scandiaca ? en ?)’. ‘Zijn de uilen verre familie, nog net wel in dezelfde onderorde, dan vormen zij een “assonerend rijm” (Phodilus badius / Tyto alba)’. En vervolgens: ‘Als het een beetje meezit, komt er een “enjambement” in voor (Asio otus / Asio flammeus) of zelfs een “embrassement” (Strix nebulosa / Strix aluco)’. En zo gaat het nog enkele pagina’s door.
Het hier zo toepasselijke ‘embrassement’ is geen gangbare stijlfiguur, in tegenstelling tot het enjambement, een zin in een gedicht die overloopt op de volgende regel en die de speelse geest van de tekenaar meer dan eens heeft geprikkeld tot transformeren. In zijn beeldtaal nam het enjambement met behulp van kerkuilen – uilen voorzien van enkele menselijke ledematen – een nieuwe gedaante aan, terwijl het werkwoord enjamberen in één moeite door de bijbetekenis van beenverstrengeling kreeg (MET 202-03).9
Vos’ belangstelling voor poëzievormen hing samen met zijn vele omzwervingen door de Europese literatuur. Zijn belezenheid was verbazingwekkend, zoals ook het feit dat hij talloze gedichten, in verschillende talen, spontaan kon declameren. Woord en beeld lagen voor hem dicht bij elkaar en veel van zijn voorstellingen, dat blijkt overvloedig uit dit boek, excelleren in iconografische inventiviteit en semantisch vernuft. Daardoor konden zelfs dorre rijmschema’s een sprankelende metamorfose ondergaan.
EdeJ
1 Voor vorm en inhoud, zie Meyer Schapiro, ‘On perfection, coherence, and unity of form and content’, in: idem, Theory and philosophy of art: style, artist, and society. Selected papers, New York 1994, pp. 33-49. Voor vormgedichten: Klaus Peter Dencker, Text-Bilder. Visuelle Poesie international. Von der Antike bis zur Gegenwart, Keulen 1972; en Jeremy Adler en Ulrich Ernst, Text als Figur. Visuelle Poesie von der Antike bis zur Moderne, Herzog August Bibliothek, Wolfenbüttel 1987.
2 The poems of George Herbert, with an introduction by Arthur Waugh, Londen etc. 1913, p. 27; Apollinaire, OEuvres poétiques (Bibliothèque de la Pléiade), Parijs 1965, p. 214; Paul van den Hoven, ‘Om twaalf uur’, in: Ed van Eeden (red.), Als ik die Dom niet had. Nieuwe verhalen & gedichten over de Dom, Utrecht, 2004, p. 76. Van Van den Hoven is ook een vormdicht met een letterlijk letterlijke metamorfose van het woord Metamorfose in Peter Vos:
METAMORFOSE
METEMORFOSA
METEMORVOSA
METEMORVOS
METEORVOS
PETEORVOS
PETERVOS
3 Christian Morgenstern, Galgenlieder. Eine Auswahl, ed. Reclam, Leipzig z.j., p. 14. De ‘Paul van Ostaijen’ maakt deel uit van Hommage à C. J. Vos, het album met pastiches dat Vos in 1954 voor zijn vader maakte.
4 Ferdinandusse et al., p. 135; en Peter Vos, Luchtjuweel voor Prealpha Beten, in: De tweede ronde 3, Nummer 4 (1982/83). Zijn eerste beeldvertalingen van dichtvormen publiceerde Vos al ruim twintig jaar eerder onder de titel ‘Poëtische zeggingskracht’, Hollands Weekblad 12 juli 1961, pp. 4, 9, 10, 11.
5 Doorgaans bestaat een rondeel uit acht regels en zijn de regels 1, 4 en 7 aan elkaar gelijk en is regel 2 gelijk aan regel 8. Soms heeft een rondeel twaalf of dertien regels, dan spreekt men van een rondeau. In dat geval zijn de regels 1, 7 en 12 of 13 meestal dezelfde als de tweede en achtste regel.
6 In modern Nederlands: ‘Ik schrijf rondelen van twaalf of van veertien regels. Wil je er een hebben van vierentwintig [regels], dan zal ik je die verschaffen’. Zie G.A. Bredero, Klucht vande koe, in: idem, Kluchten (1619), red. Jo Daan, Culemborg 1971, p. 100 (r. 610-611).
7 Een variant met rijmende vogels van diverse pluimage siert de voorzijde van het VPRO programmablad, gedateerd 3 juli tot en met 9 juli 1982. De opgestapelde kistjes worden in dit geval gedragen door een figuur met een grote krullebol in wie zich onmiddellijk de tekenaar laat herkennen. In 1993 tekende Vos voor enkele vrienden sonnetten van veertien op elkaar gestapelde tuinvogels.
8 Gepubliceerd in Hollands Maandblad, Deel 37, Nummer 1 (1996).
9 De Jongh 2010, p. 25.
– [IMG 4916] PV-ill. T- HW-1961-12.VI (AB) – Eén blad met tekeningen voor Serie Poëtische Zeggingskracht: Sonnet, Rondeel, Kwatrijn, Ballade, pen en potlood, 25,6 x 17,5 cm, met bijschriften titels in potlood en B.B, voel je voor een serie Serie Poëtische Zeggingskracht ? Dan bij deze. G. gr. P (met P)
Cat.II-24, 174 - MET (194) = zelfde - Vormgedicht in de stijl van Paul van Ostaijen, 1955, uit: album Hommage aan Vos 1955, pen en penseel in zwart en grijs, 34.5 x 21.5 cm
Cat.II-24, 175 - MET (195) = zelfde - Vormgedicht van Guillaume Apollinaire, Eiffeltoren, 1918
Cat.II-24, 176 - MET (196) = zelfde - Vormgedicht van Paul van den Hoven, Domtoren, 2004
[IMG 0096, 100-06] MET (197) = ill. div -1982b- a-f - zes tekeningen voor het ’Luchtjuweel voor Prealpha Beten’, gepubliceerd in De Tweede Ronde 3 (1982/83), nr. 4 (PV-ill. div. 1982b), pen in zwarte inkt, elk 24 x 16.4 cm
IMG 0096 - Titelpagina
- Rondeeltorso; met neus in het koren,
[MET 199]- Shakespeariaans sonnet; woud met zwart-witte liefde
[MET 197]- Rondeelsprong; met enige moeite te leren,
REST TOEVOEGEN
-
Cat.II-24, 178 - MET (198) = T-1982-14.VIII – coll. PM - Harlekijn in rondeelstand, 14 augustus 1982, pen in zwarte inkt en penseel in chinees zwart en venetiaans rood, 8.4 x 17.4 cm, met opschrift: Harlekijn in rondeelstand voor Paula 14.VIII ’82
Cat.II-24, 179 - MET (199) = T-1982-14.VIII – coll. SV - Somber sonnet in wimpelnotatie, ca. 2002, pen in zwarte inkt en penseel in aquarel, 20.2 x 12.8 cm
Cat.II-24, 180a-k - MET (200 a-k) = ill. T- HM- 1996 –jan.-coll.SV- Sonnet voor Saida, 1996, gepubliceerd in Hollands Maandblad, nr. 578, januari 1996, elf tekeningen op twee bladen en een blad met bijschriften, pen in zwarte inkt, elk 29.5 x 20.5 cm
Cat.II-24, 181 - MET (201) = T-2000-VI – coll. OB -Uilensonnet: enjambement en Uilensonnet: embrassement, juni 2000, pen in zwarte inkt en penseel in aquarel, 27.7 x 17.8 cm, met opschrift: titel en VI.2000, collectie O. Bouineau
Cat.II-24, 182 - MET (202) = T-2001- 23 VII – coll. SV -Uilensonnet: enjambement, 2001, pen in zwarte inkt en penseel in aquarel, 15.8 x 23.7 cm, met opschrift: 23.VII.01