ABC Peter Vos

RKD STUDIES

XX – Philemon en Baucis

Voor de bundel De groene overmacht. Tuinieren op de zware zeeklei van de bekende romancier en groentekweker Maarten ’t Hart, verschenen in 2004, leverde Vos een aantal curieuze tekeningen. Het zijn geen illustraties bij de tekst maar eigen fantasieën over vegetatieve figuren in mensvorm, hoewel er achter een van de tekeningen ook nog een andere inventor schuilgaat. In deze compositie zijn dicht op elkaar twee bomen uitgebeeld, met stammen en takken als armen en benen en met twee forse merels in hun kruin.1 De ene boom is gezien zijn bladeren een eik, de andere een linde, en deze combinatie identificeert het tweetal als het mythische echtpaar Philemon en Baucis in verhoute toestand (afb. 183).2

Ovidius informeert ons uitvoerig over hun vrome levenswandel, afgezet tegen de laakbare mentaliteit van anderen.3 Daartoe voerde de dichter Jupiter en diens zoon Mercurius ten tonele, die vermomd als reizigers controleerden of de mensen in het Phrygisch heuvelland hun plicht tot gastvrijheid wel nakwamen. Overal waar ze aanklopten vingen ze bot, behalve bij het bejaarde, in armoede levende koppel Philemon en Baucis. In hun povere hut en ondanks die armoede kregen de beide goden van harte een maaltijd aangeboden. Nadat de gastheer en gastvrouw ontdekten dat er iets wonderlijks aan de hand was – de wijn in de kan slonk niet maar vulde zichzelf steeds aan – maakten de goden hun ware identiteit bekend. Vervolgens lieten Jupiter en Mercurius op goddelijke wijze het land door water overspoelen, waarbij alleen de hut van Philemon en Baucis gespaard bleef, om te veranderen in een schitterende tempel. In deze tempel zou het echtpaar nog enige jaren als priesters dienst doen, waarna ze gezamenlijk transformeerden in bomen, een merkwaardige beloning voor goed gedrag. ‘Nog altijd’, aldus Ovidius, ‘wijzen Phrygische bewoners die bomen aan, twee naast elkaar, uit mensenvorm ontstaan’.4

In het relaas van Ovidius is van vogels geen sprake en wordt er ook niet van eik en linde gerept, maar van bomen in het algemeen. Het vermelden van de namen van de twee specifieke boomsoorten stamt uit een latere periode.5 De merels zijn een persoonlijke toevoeging van de vogelliefhebber Vos voor wie een vogelloze boom een minder aantrekkelijke aanblik had. Ook de varianten die hij tekende, werden van vogels voorzien (afb. 184). Zoals bijvoorbeeld het ontwerp van een uitnodiging voor een ‘noenmaal’, ter gelegenheid van de verjaardagen van een bevriend echtpaar. Dezelfde voorstelling maar nu met eik en linde in vertakte omhelzing – intimiteit en harlekinade ineen (afb. 182, 184).

Het thema heeft ook het verbeeldingsvermogen van schrijvers geprikkeld, onder wie De la Fontaine, Jonathan Swift en Goethe. Swift maakte van de mythe een burlesk gedicht, ‘Baucis and Philemon’, waarmee de niet minder burleske en puntige tekeningen van Vos een verrassende verwantschap vertonen. De regels die het einde aankondigen, luiden als volgt:6

When on a Day, which prov’d their last,
Discoursing o'er old Stories past,
They went by chance, amidst their Talk,
To the Church-yard, to fetch a walk;
When Baucis hastily cry’d out;
My dear, I see your Forehead sprout:
Sprout, quoth the Man, What's this you tell us?
I hope you don't believe me Jealous,
But yet, methinks, I feel it true;
And really, Yours is budding too –
Nay, – now I cannot stir my Foot;
It feels as if 'twere taking Root.

Het staat vast dat werk van Swift tot de lectuur van de tekenaar heeft behoord, maar of hij ook juist dit gedicht kende, weten we niet. In elk geval zou zijn opvatting van Philemon en Baucis in hun arboretische fase als een passende illustratie bij Swifts ‘Baucus and Philemon’ dienst kunnen doen.
EdeJ

182
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Philemon en Baucis tot bomen, 2003
Private collection


183
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Philemon en Baucis tot bomen, 12 april 2003
Private collection


184
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Philemon en Baucis tot bomen, 2004
Private collection



Notes

1 Het gaat hier, op pagina 62 van het boek, om een derde versie in zwart-wit van een gekleurde tekening die oorspronkelijk bedoeld was voor het omslag. Ook in Vos’ Klein Pulcinellenboek voor Anneke, Amsterdam 1969 (PV-B-1969a) , pp. 54-57, komen levende bomen voor, lopend en vrijend. Mensen die in bomen veranderen werden al in de eerste helft van de zeventiende eeuw geschilderd door Guilliam du Gardijn. Zie Eddy de Jongh, ‘Stemmen en beelden uit het arboretum’, Kunstschrift 48 (augustus/september 2004), pp. 2-9, i.h.b. p. 4.

2 Moormann & Uitterhoeve, p. 219.  [volledige titel 1987 ?]

3 Ovidius/d’Hane-Scheltema, VIII, 626-724.

4 Ibidem, 719-720.

5 Zie bijvoorbeeld Karel van Mander, Wtlegghingh op den Metamorphosis Pub. Ovidij Nasonis, in: Het Schilder-boeck, Haarlem 1604, Fol. 72v.: ‘Dat Philemon en Baucis huysken in eenen costlijcken Tempel, en sy in Eyck en Linde veranderden, nae dat sy lange vreedlijck Priesterschen Godsdienst gheoeffent hadden, bewijst, dat de nederighe, goedertierighe, Godsvruchtige verheven, en by Gode aenghenaem, met eere en onsterflijckheyt beloont worden’. Uit dit citaat blijkt tevens dat het verhaal ook op het niveau van de ‘Leerlijcke uytlegh’ kon worden gelezen. Over diverse andere lezingen en implicaties, zie Alan H. F. Griffin, ‘Philemon and Baucis in Ovid’s Metamorphoses’, Greece & Rome, Second Series, 38 (1991), pp. 62-74.

6 Jonathan Swift, ‘Baucis and Philemon’, in Swift, Poetical Works (Herbert Davis, red.), Londen 1967, pp. 77-82, i.h.b. p. 81.