XV – Antigone verandert in een ooievaar
Bij deze Antigone gaat het niet om de uit verschillende klassieke tragedies zo bekende dochter van Oedipus1, maar om de dochter van koning Laomedon van Troje, die zich durfde te meten ‘met Juno, koningin, vrouw van de grote Jupiter’. Zij wordt ‘in een vogel [ … ] veranderd; Troje noch haar vader / Laomedon kunnen verhoeden, dat zij, blankgeveerd, / zich steeds als ooievaar met kleppersnavel op de borst slaat ...’ (Ovidius VI, 94-97).
Ovidius beschrijft deze gebeurtenis als afgebeeld op het kleed van Minerva dat werd vervaardigd bij de weefwedstrijd tussen deze godin en Arachne uit Lydië. Op dit kleed waren in het middenveld de twaalf goden, herkenbaar aan hun verschijning, op verheven zetels weergegeven, terwijl in de vier hoeken wedstrijdscènes, alle resulterend in gedwongen gedaantewisselingen van de verliezer, waren geweven. Naast de geschiedenis van Antigone in de derde hoek van het kleed, was er in de tweede hoek afgebeeld: het droeve lot van de Pygmeeënkoningin ... / ... ook zij verliest haar strijd en Juno laat haar / kraanvogel worden en een vijand van haar eigen volk ... (Ovidius VI, 90-92).
Beide metamorfosen tekende Vos op 8 januari achter elkaar op twee dubbele pagina’s in het schetsboek uit 2003 (afb. 132-133). De hoofdrolspelers tonen aan het begin van hun gedaantewisseling al een snavel en gevleugelde armen, behouden in de volgende fasen nog lang hun borsten, totdat hun benen uiteindelijk tot lange poten zijn uitgegroeid. In beide tekeningen zijn de vogels kordaat en zelfverzekerd, zij het wat potsierlijk, weergegeven. Daarbij verschalkt de in een kraanvogel veranderde Pygmeeënkoningin een man uit haar volk, dat haar met stokken gewapend tegemoet komt (afb. 134-137).
Tegen het einde van het schetsboekje verschijnt Antigone opnieuw in twee dubbele pagina’s die in de laatste week van maart moeten zijn getekend (afb. 136) Ditmaal zijn alle fasen van de metamorfose van een jonge vrouw, via een op de knieën ineengedoken vogel, tot een vliegende ooievaar in beeld gebracht; het lijken directe voorstudies voor de vier uitgewerkte tekeningen die in september 2003 tot stand kwamen (afb. 138-140), waarin enkele figuren bijna letterlijk herhaald zijn.
In de tekeningen valt evenwel, anders dan in de voorstudies, het accent op het tragische lot dat de vrouw Antigone met haar metamorfose ondergaat. In drie van de vier tekeningen valt de nadruk op de eerste fasen van de verandering: het groeien van de veren, de snavel en de poten, het afwerpen van het kleed; alleen in de 25 september gedateerde versie zien we de ooievaar uiteindelijk de lucht ingaan (afb. 139). In combinatie met de tekening van 12 september (afb. 138) vormen beide bladen één geheel, waarin in een doorlopende reeks de tien stappen in de metamorfose van de treurende vrouw tot de vliegende ooievaar zijn verbeeld.
Van de zeven verschillende door Vos in 2003 getekende metamorfosen bleek deze het meest populair. De vier tekeningen met het thema werden al tijdens de tentoonstelling in november 2003 verkocht, aan verzamelaars van tekeningen van ooievaars; bij twee daarvan was die interesse beroepshalve als vrouwenarts. Vos portretteerde de ooievaar al veelvuldig als bezorger van kinderen op de vele door hem in de jaren zestig getekende geboortekaartjes en later als vogelstudies in Artis, maar ook in het veld, op een nest of vliegend. In zijn Spaanse vogeldagboek uit 1984 tekende hij de ooievaars die hij op 16 en 17 mei observeerde in het stadje Cacéres, ‘met een oude okeren kerk, waar ooievaars nestelen, ze staan met hangende vleugels in de regen, maken toilet op hun takkenbossen nest.’
Vos hield veel van uilen en mussen maar niet van ooievaars. De wijze waarop hij hen portretteerde, wijst op zijn gemengde sympathie voor vogels met lange poten, zoals struisvogels, kraanvogels, maraboes en reigers. Terwijl hij voor zijn geliefden een maraboe als schoonvader tekende (200), wijdde hij aan reigers in 1962 een heel boek: Honderd reigers, met schitterende pen en penseeltekeningen. Deze vormen een fabel in tien hoofdstukken, waarin de statige vogels in allerlei menselijke situaties zijn geplaatst. Het boek werd in 1962 door Vos getekend en opgedragen aan Fritzi Harmsen van Beek; het is in 1970 in facsimile uitgegeven.2 De basis voor de tekeningen in het boek is gelegd in de dierentuin van Stockholm, waar hij in het vroege voorjaar van 1962 twee weken als een ‘razende werkte, vijfhonderd of duizend reigers had getekend en thuisgekomen besloot een boek te maken met alleen maar reigers.’3 Bij het tot stand komen van de reeks metamorfosen in 2003 is sprake van een vergelijkbare werkwijze, gebaseerd op het bijna vijftig jaar tekenen van vogels, in deze gevallen met duidelijk menselijke trekken.
JPFK

132
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 8 januari 2003
Private collection

133
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 8 januari 2003
Private collection

134
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van de Pygmeeënkoningin tot kraanvogel, 8 januari 2003
Private collection

135
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van de Pygmeeënkoningin tot kraanvogel, 8 januari 2003
Private collection

136
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 23 of 24 maart 2003
Private collection

137
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 23 of 24 maart 2003
Private collection

138
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 12 september 2003
Private collection

139
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 25 september 2003
Private collection

140
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 30 september 2003
Private collection

141
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 18 september 2003
Private collection

183
Peter Vos (1935-2010)
Metamorfose van Antigone tot ooievaar, 8 januari 2003
Private collection

142
Peter Vos (1935-2010)
Twee ooievaars, 11 augustus 1991
Private collection
Notes
1 Zie Mohrmann & Uitterhoeve, pp. 37-39, en Graves, nrs. 105kk, 106m.
2 Het boek 100 reigers uit 1962, getekend in een dummy van het boek van Gerhard Szczesny, De toekomst van het ongeloof, Amsterdam (Moussault) 1959, en vrijwel ongewijzigd in facsimile uitgegeven door Thomas Rap, Amsterdam 1970. De dummy met de tekeningen t/m 129, opgedragen aan Fritzi Harmsen van Beek, is thans in het Centraal Museum, Utrecht, inv. 23854, en werd gekocht op de veiling bij Beijers, Utrecht, 28 maart 1983; de bladen die zijn toegevoegd aan de boekuitgave van Thomas Rap (pp. 130-137: Theologie 1-8, en pp. 144: colofon Thomas Rap) zijn in het Rijksmuseum (inv. RP-T-2010-29-1/9); de resterende bladen (pp. 138-143) bevinden zich in particulier bezit.
3 Zie het interview van Theun de Winter, 11 februari 1970 in de Haagse Post. Onder de titel “Häger” (reigers) publiceerde Vos een twintigtal studies van reigers in Hollands Weekblad, nummer 185, 19 december 1962, pp. 8, 9, 12-13, 14, 21. Deze moeten eveneens het resultaat zijn van de schetsen in de Stockholmse dierentuin.