ABC Peter Vos

RKD STUDIES

V – Griffioenen in diverse rollen

Bij het zien van tekeningen van griffioenen in actie is men misschien geneigd aan Ovidius’ Metamorfosen te denken. Maar daar ligt de bron niet. Het gaat hier om eigen inventies. Vos was van meet af aan gefascineerd door fabeldieren, niet in de laatste plaats door de griffioen.1 Deze fascinatie gecombineerd met zijn talent voor visueel fabuleren heeft heel wat van deze monsters op papier doen belanden (afb. 58). Dat er zoveel griffioenen in Vos’ menagerie rondfladderen wordt nog begrijpelijker als we bedenken dat deze hybriden voor de helft van vogelachtige makelij zijn en vogels zijn grote liefde hadden.
De griffioen was ‘een vremt [zonderlinge] vogel’, zoals Jacob van Maerlant al schreef.2 Doorgaans heeft het dier de kop, borst en vleugels van een adelaar, de oren van een paard en het onderlijf van een leeuw. In de heraldiek zou de fusie van arend en leeuw veelvuldig worden toegepast, maar in de kunst niet minder. Al in die van de vroege Oudheid (Babylonië, Assyrië) werd de griffioen een belangrijke plaats toegekend en sindsdien is hij nooit meer uit de iconografie verdwenen. Bij de Grieken gold hij als symbool van Apollo en in de christelijke Middeleeuwen en Renaissance kon hij Christus vertegenwoordigen, maar evengoed – flexibel als de omgang met symbolen was – de duivel of een ander negatief begrip.3 De oude Nederlandse benaming ‘grijpvogel’ of ‘vogelgrijp’ had meestal de negatieve connotatie van roofzuchtigheid.4
Voor zover valt na te gaan begon Vos omstreeks 1960-‘61 met verkenningen over het uiterlijk van de griffioen. Van zo’n twee jaar later stamt een schetsboek met onder andere een gewassen tekening waarop het beest van bovenaf is bekeken (afb. 57).5 Zo nu en dan voerde Vos griffioenen ook verhalend ten tonele, als vijanden van de mens, zoals in een pen- en penseeltekening uit 1962 en in een sterk verwante tekening die in januari 1963 op twee pagina’s in Hollands Maandblad werd gepubliceerd (afb. 54, 55).6

In beide composities zijn de lopende en vliegende creaturen in een ovaalvormige, min of meer gesloten slagorde geformeerd. Op het eerste blad is de strijd losgebarsten en heeft een van de krijgers reeds het leven gelaten. Pijl en boog, speer en knots dragen ertoe bij dat de griffioenen er evenmin ongeschonden van afkomen. Op de voorstelling in Hollands Maandblad is het zover nog niet, daar bevinden de schetsmatig aangegeven, met speren uitgeruste krijgers zich op enige afstand in de verte.
Mens en griffioen als tegenstanders waren ook in de kunst van de Middeleeuwen bekend. Op een Franse miniatuur uit 1460 wordt duidelijk dat de mens in de strijd het onderspit kan delven (afb. 56).7 De hand van zijn onbekende collega zou door de vijfhonderd jaar later werkende Vos, wie het aan kunsthistorisch inzicht geenszins ontbrak, ongetwijfeld naar waarde zijn geschat.
Griffioenen zouden ook in andere fasen van Vos’ carrière met enige regelmaat opduiken. Halverwege de jaren negentig bijvoorbeeld vulde hij drie bladen met griffioenen in verschillende houdingen (afb. 59-61). Er lag een opdracht aan ten grondslag. De tekeningen waren bestemd voor een jaarverslag van een Rotterdamse beheersmaatschappij die op het punt stond te fuseren met een ander bedrijf, en de kunstenaar vond dat voor zo’n gelegenheid een biologisch gefuseerd dier het meest toepasselijk was (afb. 59, 60).
Vergeleken met de strijdlustige griffioenen uit de vroege jaren zestig doen de nazaten uit latere perioden overigens bijna gemodereerd aan. Uit 1999 dateren twee interessante bladen waarop Vos met pen en penseel in verschillende stadia een griffioen tijdens zijn geboorte, en een griffioen bij zijn vroege verkenningen van de wereld heeft uitgebeeld (afb. 62, 63).8 Op grond van zijn gedegen kennis van alles wat vliegt en veren draagt, ging hij ervan uit dat het beest zich in ornithologische zin nader liet bestuderen. Op de eerste tekening valt te zien hoe het uit een bruin gespikkeld ei kruipt. Bruine spikkels accentueren ook het leeuwengedeelte van het net geboren jong, tegenover het grijs van het arendachtige bovenlijf. Maar op de andere tekening strekken de bruine vlekken zich tot het vogeldeel uit. Hier is de jeugdige griffioen (die de oorpluimen van een ransuil kreeg) zowel zittend als staand weergegeven en bovendien zien we hoe hij na een mislukte vliegpoging is neergestort.
De uitgeput liggende griffioen op de eerste tekening, die zijn eierschaal heeft afgeworpen, blijkt door de kunstenaar van een navelstreng te zijn voorzien. Dat is minder vreemd dan het lijkt want het beest is tenslotte voor de helft zoogdier en de streng is dan ook verbonden met de leeuwenbuik. Fabeldieren bieden kunstenaars natuurlijk vele mogelijkheden tot het creëren van eigen varianten en mutaties, maar dat weerhield Vos er niet van om een biologische logica op zijn schepselen los te laten en zich vragen te stellen omtrent hun levensvatbaarheid en motoriek.
Hoe ziet een griffioen er uit als hij zich in beweging zet? Hoe vliegt hij en hoe landt hij? Hoe staan zijn voorklauwen ten opzichte van zijn achterpoten? En is dit monster, zoals Vos het formuleert, ‘een directe of een indirecte krabber’, met andere woorden: hoe krabt hij zich achter zijn oor, laat hij daarbij zijn vleugels hangen of steekt hij ze juist op? Op een van de bladen met zeven griffioenen uit 1995 geeft hij op de laatste vraag een tekenend antwoord (afb. 53-61). De griffioen blijkt een indirecte krabber: om de bereikbaarheid van het oor voor de leeuwenpoot te vergemakkelijken, heeft de halve arend een van zijn vleugels opgeheven.
EdeJ

53
Peter Vos (1935-2010)
Gevecht van griffioenen, 1962
Private collection

54
Peter Vos (1935-2010)
Griffioenen, januari 1963
Private collection

55
Peter Vos (1935-2010)
Gevecht van de griffioenen, januari 1963
Private collection

56
Anoniem France 1460
Een griffioen heeft een mens gevangen, 1460
Den Haag, KB nationale bibliotheek (Den Haag)

57
Peter Vos (1935-2010)
Studies van griffioenen, ca. 1963
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. RP-2010-64

58
Peter Vos (1935-2010)
Studies van griffioenen, ca. 1971
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. RP-2010-46

#

59
Peter Vos (1935-2010)
Studies van griffioenen 11 Januari 1995
pen in zwarte inkt en penseel in bruin 308 x 240 mm
Particuliere collectie


60
Peter Vos (1935-2010)
Studies van griffioenen, 1995
Private collection

61
Peter Vos (1935-2010)
Studies van griffioenen, 1995
Private collection

62
Peter Vos (1935-2010)
Geboorte van een griffioen, 16 april 1999
Private collection

63
Peter Vos (1935-2010)
Uit de jeugd van een griffioen, 18 april 1999
Private collection


Notes

1 De Jongh 2002

2 Jacob van Maerlant, Der naturen bloeme (ed. Eelco Verwijs), Groningen 1878, Boek III, p. 230 (vss. 1733-34): ‘Grifis, seit Jacob van Vitri, dattet een vremt vogel si’. (Tekstvariant: ‘Grifis, seghet Jacob van Vetri, Dat een vreselic voghel si’).  

3 E. Hollerbach en G. Jászai, ‘Greif’, in: Lexikon der christlichen Ikonographie 2, Rome etc. 1974, kol. 202-204.

4 Zie Woordenboek der Nederlandsche Taal, s.v. ‘grijp’ en ‘grijpvogel’.

5 In diverse schetsboeken komen griffioenen voor.

6 Hollands Maandblad 4 (17 januari 1963), pp. 24-25. Op pp. 38, 41 en 43 nog enkele kleine tekeningen van griffioenen. In Hollands Maandblad  van juni 1963 is een verwante tekening opgenomen, met zesmaal een Pegasus in plaats van griffioenen.

7 Lambert de Saint Omer, Liber floridus (1460), Koninklijke Bibliotheek, Den Haag (B 72 A 23, folio 46r.).

8 De Jongh 2002.